Marcel Moyse is de grondlegger van de moderne fluitschool. Hij heeft veel techniekboeken geschreven voor de fluit, waar ook veel nuttige oefeningen in staan die je als klarinettist ook heel goed kan gebruiken, zoals dit korte stukje in de afbeelding hieronder.

Dit korte liedje is niet gewoon een liedje om zo maar even door te spelen. Juist in korte simpele stukjes hoor je alles wat nog net niet perfect is. Daarom moeten we heel kritisch naar elk detail van het liedje.
Opbouw
Allereerst kijken we naar de opbouw van het liedje. De melodie bestaat uit twee maten. In deze twee maten speel je de eerste maat met een crescendo naar de eerste tel van de tweede maat toe. Deze tel is dus het sterkst. Daarna volgt een diminuendo.
In maat drie en vier zie je hetzelfde melodietje, alleen de opbouw binnen dit melodietje is iets dramatischer doordat we naar een hogere noot toespelen. Omdat het melodietje herhaald wordt in een iets dramatischere vorm, spelen we het ook ietsje sterker.
In maat vijf en zes wordt de melodie weer een stukje hoger gespeeld, dus weer iets dramatischer. Nu zie je dat maat zes geen diminuendo bevat maar juist een crescendo. Dit crescendo gaat door, over de rust heen tot en met de hoge A in de laatste maat van de eerste regel. Het is dus belangrijk om geen ‘pauze’ te houden in de rust, maar te zorgen dat je de spanning vast houdt. De E in maat 7 zit twee tellen verder in het crescendo dan de F van maat 6, houdt dus rekening met het feit dat de E iets sterker is dan de F.
De A van maat 8 is het hoogtepunt van de lijn. Daarna volgt een groot diminuendo waarbij je zelfs een beetje mag vertragen om de zin af te maken. Op die manier kun je netjes ademhalen om de nieuwe zin te laten beginnen in maat 9 en sluit je maat 8 zorgvuldig af.
Op de tweede regel begint alles opnieuw. Maat 5 van deze regel heeft opnieuw een crescendo, maar een veel kleinere dan de regel erboven. Het drama is ook minder groot en gaat naar een afsluiting van het lied.
Ademsteun
Een ander belangrijk aspect bij dit liedje is de ademsteun. Ademsteun is het ondersteunen van je adem, zodat je controle hebt over wat je uitademt. Als je de lucht gewoon laat ontsnappen, zonder controle, ben je snel door je adem heen. Ook is de lucht die je dan uitademt ongelijk verdeeld, in het begin gaat er veel lucht doorheen en aan het eind van je uitademing speel je met weinig lucht. Je moet dus zorgen dat je de lucht tegenhoud in plaats van het in één keer te laten ontsnappen. Dit tegenhouden doe je met je middenrif, je spant je middenrif/buik aan.
Zet je handen eens in je zij, ter hoogte van je navel en zeg dan hard en kort ‘Hé’. Als het goed is, voel je je buik naar binnen drukken. Dat zijn de spieren die je nodig hebt om je ademsteun vast te houden.
Voordat je begint met het spelen van het bovenstaande liedje, span je eerst je buikspieren aan en je zet je mond klaar om te spelen. Het opkomen van de noot en het crescendo worden door het tegenhouden van de lucht gecontroleerd. Het is van belang dat je niet je embouchure verandert tijdens het maken van de noot en het spelen van het crescendo. Hetzelfde geldt voor het diminuendo. Zorg dat de spanning op je buik blijft. Hoe zachter de noot wordt in het diminuendo, hoe meer spanning je zou moeten voelen op je buik.
Let erop dat als je je buik aanspant, je je keel niet dichtknijpt. Als je inademt is je keel open en die blijft op dezelfde manier open als je uitademt.
Reactie plaatsen
Reacties